Het Brussels parlement gaf vandaag de Brusselse wooninspectie groen licht om praktijktesten uit te voeren. Dit om discriminatie op de woonmarkt op te sporen én te kunnen bestraffen. ‘De ordonnantie is een belangrijke doorbraak, ook al kan de inspectie het instrument niet proactief inzetten maar blijft ze afhankelijk van een melding of klacht’, stelt Sarah Scheepers van het Platform Praktijktesten Nu. ‘Brussel neemt de strijd tegen discriminatie ernstig. Terwijl Vlaanderen blijft vasthouden aan een non-beleid van sensibilisering en vorming’, concludeert Scheepers.
Uit eerder onderzoek van 2016 bleek dat Brusselaars met een werkloosheidsuitkering in 1 op 3 gevallen geen antwoord kregen op een vraag om een woonst te bezichtigen. Met een blindgeleide hond kreeg 1 op 4 geen antwoord. 44% van de mannelijke kandidaten met Noord-Afrikaanse naam werden systematisch benadeeld ten opzichte van mannen met een Franstalige naam. Voor vrouwen met een Subsahariaanse naam lag dat cijfer op 34%. ‘De alomtegenwoordige discriminatie doet mensen soms maandenlang tijd verliezen met de zoektocht naar een woonst, het leidt ertoe dat ze moeten kiezen voor duurdere en minder kwalitatieve woningen. Het stort hen in de armoede en werkt gettovorming in de hand,’ beschrijft Scheepers.
De Brusselse Regering heeft de Zesde Staatshervorming aangegrepen om haar nieuwe bevoegdheden aan te passen aan de superdiverse realiteit. Ze begreep dat een handhavingsbeleid nodig is om discriminatie de wereld uit te helpen. Uit Brusselse academische praktijktesten van 2017 bleek immers dat de helft van de makelaars aan wie een discriminerende vraag wordt gesteld, spontaan aangeeft dat dit onwettig is. Toch gaat 1 op 3 makelaars erop in. Slechts 14% weigert categoriek om dat te doen. ‘Discriminatie is dus geen gevolg van een gebrekkige kennis van de wetgeving. Maar wel van een niet-bestaand handhavingsbeleid. Bij gebrek daaraan kunnen eigenaars en makelaars de bestaande wetten kennen, om die vervolgens gewoon ongestraft aan hun laars te lappen,’ analyseert Scheepers.
De Brusselse ordonnantie is dus een grote stap vooruit, ook al blijven er pijnpunten. Ten eerste mag de wooninspectie het instrument niet proactief en ambtshalve inzetten. Zolang het handhavingsbeleid afhankelijk is van meldingen, blijft het een druppel op een hete plaat. Want meer dan 90% van de slachtoffers van woondiscriminatie doet hiervan geen melding[1]. Ten tweede mag de wooninspectie geen derden inschakelen om de praktijktesten uit te voeren. De inspectie is klein én weinig divers. Hierdoor is ze beperkt tot telefonische of email-testen die discriminatie onderzoeken in de eerste fase van het selectieproces maar niet bij of na de woonstbezoeken zelf. Ten derde zijn de administratieve sancties die worden ingevoerd niet van die orde dat ze de doelgroep van makelaars en huiseigenaars tot ander gedrag kan aanzetten.
‘Het Brusselse beleid blijft dus voor verbetering vatbaar maar het Vlaamse non-discriminatiebeleid blijft ondertussen pijnlijk naast de kwestie’, evalueert Scheepers. ‘Het beperkt zich tot holle actieplannen tegen discriminatie op de arbeids- en woonmarkt. In tegenstelling tot Brussel weigert Vlaanderen de nieuw overgekomen bevoegdheden te benutten voor een doeltreffend non-discriminatiebeleid. Zo is er in Vlaanderen nog steeds geen inspectie bevoegd om discriminatie op de huurmarkt te handhaven. Niet met de conventionele controles, laat staan met praktijktesten’. Nochtans zijn er geen aanwijzingen dat de discriminatie op de woonmarkt in Vlaanderen kleiner is. Integendeel. Een recent onderzoek van VUB, in opdracht van het Platform Praktijktesten Nu, toonde nog aan dat de discriminatiegraad voor personen met een migratieachtergrond in Antwerpen 40% bedraagt en zelfs tot de helft stijgt wanneer het gaat om particuliere eigenaars.
[1] Woonenquête Minderhedenforum 2013